De jongste bundel van Marije Langelaar kreeg de bevreemdende
titel Vonkt mee, blijkbaar geen
substantief maar een soort van imperatief. Het is een titel die in
afzonderlijke letters, met telkens een andere kleurtint, op de cover staat
afgebeeld. Die typografie suggereert een soort van vuurwerk, met een samenhang
die als het ware wordt uiteengereten tot afzonderlijke flitsen. In zekere zin
is dit inderdaad wat de dichteres met haar werk beoogt: vanuit een nauwgezette
observatie van de werkelijkheid iets taligs tot stand te brengen dat verder
reikt, nieuwe en onvermoede betekenissen activeert, andere vragen oproept bij
de lezer en onverwachte horizonten opent.
Dat Langelaar zich met haar
poëzie dergelijke ambitieuze doelen stelt, blijkt al uit de titels van de drie
afdelingen: ‘Een afgrond omsingelen’, ‘Een slag op de trom’ en ten slotte ‘Love
songs for the absolute’. Dat geeft aan hoe de dichter haar bestaan ziet in het
licht van de leegte en de dreiging, maar tegelijk ook hoe haar mentale
weerbaarheid onaangetast blijft. Veel gedichten spelen in op die spanning, met
een dichterlijk ik dat zich gevangen voelt tussen dromen en de werkelijkheid.
Daarbij wordt meermaals gealludeerd op een relatiebreuk en een scheiding.
Irritaties en ontkenningen worden opgesomd, herinneringen blijken onvermijdbaar
gekleurd door wat achteraf is gebeurd.
Toch is er geen sprake van een
tranerige sfeer of een volstrekt passief ik. Daartoe is Langelaar zich te zeer
bewust van het ruimere verband waarbinnen elk individuele bestaan zich
afspeelt. Biografisch is er sprake van een kind, wat de relatie tussen de
voormalige geliefden symboliseert maar het dichterlijke ik dwingt tot
activiteit en het maken van plannen. Dat wordt uitvergroot tot een haast
mythische samenhang met vroegere generaties, met de geschiedenis en de verre
toekomst. Langelaar toont dat stilistisch door middel van overdrijvingen en
groteske vertekeningen, die sterk beeldend zijn en op de lezer een grote indruk
nalaten. De toon van de meeste gedichten is tragisch maar tegelijk ook
ironisch. Die bewuste omgang met toon en beeld levert bij momenten ronduit
grandioze poëzie op.
De opeenvolgende afdelingen laten overigens een zekere evolutie zien. De
eerste afdeling spitst zich vooral toe op de breuk en gevoel van leegte dat
daarmee aan de oppervlakte komt. De wereld wordt als het ware uiteengereten. Er
is meermaals sprake van ‘vallen’ en ‘springen’, maar vooral van een
bevreemdende, zombie-achtige sleur. Bij momenten lijkt het alsof het ik alle
interesse in de buitenwereld heeft verloren, terwijl anderzijds die realiteit
vertekend wordt tot een bedreigende omgeving.
De tweede afdeling lijkt
daarentegen vooral een aantal ontsnappingsroutes in kaart te brengen. Het
dichterlijke ik is opvallend vaak onderweg of begeeft zich naar ruimtes waarvan
het enig heil verwacht, maar veelal mondt dat verlangen uit in dromen en
kortstondige illusies. Het verleden blijft zijn wonden slaan. Die negativiteit
wordt naar de slotafdeling toe echter omgezet in een hernieuwde vitale, haast
biologische drang, waarin de aanwezigheid van een kind (en bijgevolg ook het
besef van een dwingende toekomst) steeds dominanter wordt. Het ik ondergaat
allerlei hoopvolle transformaties: het wordt een stad, een bloem… Die mentale
weerbaarheid blijkt cruciaal en opent als het ware de weg naar een andere
absolute ervaring.
Ook in haar jongste bundel maakt Langelaar bijgevolg ruim gebruik van
materiaal dat zich autobiografisch laat lezen. Die gegevens vormen evenwel niet
veel meer dan het vertrekpunt voor een eigen associatieve logica. De wereld van
de dichter is slechts tot op zekere mate realistisch, want doorlopend gebeuren
er onmogelijke dingen, droomervaringen, vreemde ontmoetingen. Die openen de weg
naar een soort van parallel universum, vol symbolen en surrealistische
verbanden. Op die manier wordt duidelijk hoe ons leven slechts zelden op zich
staat, maar altijd vertakt is in een ruimer verband. De wereld verschijnt,
tenminste voor wie daarvoor openstaat, als een oord vol activiteit en
verwantschappen, tot in het oneindige toe. Die stap van het eigen ik naar het
mentale evenwicht en de openheid voor alle zintuiglijke en intuïtieve ervaring
lijkt de weg die de dichteres aan haar lezer wil weergeven. Bovenal gebeurt dat
in een bezwerende taal, met beurtelings lyrische en verhalende fragmenten die
de lezer meezuigen maar tegelijk nooit tot een sluitende definitie leiden.
Poëzie wordt zo het mysterie van het bestaan, zoekend en ontvankelijk tegelijk.
Vonkt werd bekroond met de Jan Campert
prijs voor poëzie 2017, De Awater Poëzieprijs 2017, en genomineerd voor de VSB
Poëzieprijs 2018.
Marije Langelaar: Vonkt. Gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam 2017, 87
p. ISBN 9789029511681. Distributie L&M Books
Meer besprekingen over VSB Poëzieprijs 2018
deze pagina printen of opslaan