Poëzie

BOEKEN NR. 7, JULI 2017

Pier Paolo Pasolini: De nachtegaal van de Katholieke Kerk

door Monica Jansen

Voor het eerst verschijnt nu in Nederlandse vertaling een selectie van veertien gedichten uit de bundel L’Usignolo e la Chiesa Cattolica, die Pier Paolo Pasolini publiceerde in 1958, maar die gedichten bevat uit de tijdspanne 1943-1949.

De ontstaansgeschiedenis van de bundel is filologisch gezien complex, maar in de verantwoording van deze vertaling wordt hier niet bij stilgestaan. Misschien had de keuze wel kort kunnen worden toegelicht.

Vertaalster Bloemen zegt van de vertaalde gedichten dat ze 'zeer gevarieerd' zijn 'van vorm, toon en inhoud'. In hun volgorde is een ontwikkeling te zien van het archaïsche, mythische karakter van de eerste gedichten naar de heftigheid van de moderniteit in de latere gedichten.

Binnen deze ontwikkeling zijn verbindende elementen te herkennen die in het nawoord van cultuurhistoricus Floris Meens als volgt worden aangeduid: de autobiografische cohesie van een bildungsroman, het Katholieke geloof en de Marxistische leer die de dichtbundels De nachtegaal en De as van Gramsci (1957) ideologisch met elkaar gemeen hebben, het erotiseren van het geloof dat overeenkomsten vertoont met het literaire oeuvre van Gerard Reve.

Wat de vorm betreft spreekt Meens van 'het aanwenden van een klassieke vorm om een tegendraadse inhoud te verkondigen' en Bloemen van 'Pasolini’s buitengewoon expressieve en soepele, natuurlijk klinkende Italiaans' terwijl hij tegelijkertijd een 'vrijheidzoeker bij uitstek' is.

Naast het 'dichten als tweede natuur' dat Pasolini wordt toegeschreven, die altijd het dichten tegelijkertijd met andere kunstvormen is blijven beoefenen en in de verstaal een verwoording van de waarheid zag, kan hier ook het beeld worden aangehaald van de beroemde literatuurcriticus Gianfranco Contini, die sprak van een 'falset' toon om deze bundel te onderscheiden van de voorafgaande in Friulaans dialect:

Terwijl in de jeugdgedichten van Poesie a Casarsa sprake is van een soort van harmonisch heidens Christendom, treedt er in De nachtegaal een dissonant tussen de (erotische) natuur van de dichter en de Christelijke leer. De dichter verliest zijn puurheid en getuigt, gelijk een Christus aan het kruis genageld, het schandaal van zijn gefnuikte geaardheid.

Bloemen en Meens gaan in hun commentaren allebei meer specifiek in op één gedicht in het bijzonder: Bloemen op ‘De passie’ wegens de aanspreekvormen ‘Tu’ (Jij) voor Christus, en Meens op het gedicht in elflettergrepige verzen ‘Lingua’ (‘Taal’), dat te lezen valt als een poëtisch handvest. Bij de toelichting van haar vertaalkeuze (‘Tuo’ met ‘u’) bespreekt de vertaalster ook het verschuivende perspectief van Christus naar de dichter zelf in ‘De passie’.

Hieraan voegt Meens toe dat het gedicht met de kruisiging van Christus een confrontatie met de Katholieke kerk verbeeldt en tevens een homoseksuele relatie suggereert tussen de twee Romeinse soldaten en Christus in de verzen:

'Christus, je lichaam/ als van een jong meisje/ is door twee vreemden/ genageld aan het kruis:/ twee flinke jongens/ rood zijn hun schouders,/ blauw hun ogen./ Ze slaan de spijkers/ en de lendendoek/ trilt rond uw buik…'.

In de sensualiteit van Christus zou bovendien Pasolini’s kunsthistorische belangstelling voor maniëristische schilders als Jacopo da Pontormo en Rosso Fiorentino te herkennen zijn. Mij als lezer deden de landschapsbeschrijvingen eerder denken aan de expressieve dramatiek van Grünewald’s Isenheimer Altaar:

'De hemel is een meer/ kolkend om de Schedelberg/ die zwijgt'; 'Achter Christus, over/ de dode bergen/ vlucht de hemel weg/ als een blinde rivier' – en de taferelen van smart – 'Maria’s, Maria’s,/ onsterfelijke dageraden,/ wat een verdriet…'.

Het gedicht is vol perspectiefwisselingen tussen pijn ervaren, toebrengen, beschouwen en bewenen (de juiste vertaling van 'Ah che ribrezzo/ sentirsi piangere!' is volgens mij niet 'Hoe smartelijk zichzelf/ te horen wenen!' maar 'bewenen').

De verschillende standpunten zijn onverenigbaar, missen elkaar zowel in de tijd - de Christusfiguur zegt 'Ik was een jongen/ en vandaag ga ik dood' - als in de ruimte - terwijl de rouwenden naar Christus opzien, wijkt zijn blik af van wie in hem verlossing zoekt:

'Op welke velden/ blakend in verre/ verten richt zich nu/ de blik van zijn oog?'. Zijn verstilde leed wordt vergeleken met 'een bebloede/ kleine vogel, terneer/ aan de rand van een veld'.

Deze kleine vogel is de nachtegaal, die in het prozagedicht 'De nachtegaal' converseert met een meisje dat uitroept: 'Arm vogeltje, vanuit de boom laat jij de hemel zingen. Maar hoe pijnlijk jou te horen fluiten als een kleine jongen!'. Een vogel die zowel tastbaar is als een embleem dat, vervat in een paradox, onlosmakelijk en ondoorgrondelijk leven en dood met elkaar verbindt.

Ongeveer op het midden van de bundel komt ‘Taal’, het gedicht waarin de dichter als 'verdorven jongetje' het 'volwassen-domein' van het museum binnentreedt en daar de klassieke versvorm aanwendt, zonder echter na te laten het ivoren 'standbeeld van de dichtkunst' in een 'kwajongensbroek' te hullen.

Het terugkerende thema van het jongetje, de 'fanciulletto' die Meens in verband brengt met Giovanni Pascoli’s poëtica van de dichter als naïeve verwonderde 'fanciullino', krijgt bij de dichter-cineast uit Casarsa tevens de lading van de 'melancholie van de volwassenwording'.

Dit uit zich opnieuw in de paradox van de onomkeerbare tijd en van een geperverteerde puurheid in de treffende verzen: 'jij, vers van ivoor, […]/ Jij wilt geen zonden of tranen van jongens!/ En dus? Is het de engel mogelijk te bidden/ in het Parthenon? Of kan de martelaar/ weer lelie worden?'.

Sprekend van 'het schisma/ van mijn jargon' eindigt de inmiddels volwassen jongen het gedicht met een liefdesverklaring voor het 'Gezag' dat hem tegelijkertijd deze liefde ontzegt: 'tu rifiuti/ ciò per cui ti amo, non mi muti', dat vertaald is met 'jij wijst af wat maakt/ dat ik je bemin maar verandert me niet'. Een correcte vertaling, maar in het origineel klinkt in 'muti' ook 'muto' mee, oftewel stom maken.

De identificatie van de dichter met Christus geeft tenslotte uiting aan de wreedheid en de ontkenning die aan de basis liggen van het Katholieke geloof, oftewel van het gedicht 'De kruisiging', het tot lijdend object maken van de goddelijke liefde die de essentie en de vervulling zou moeten zijn van wie het genot beleeft dat met het leven gegeven is.

'Waarom stelde men Christus TEN TOON aan het Kruis?' vraagt de dichter zich af; en hij voegt hier tussen haakjes aan toe wat volgens mij de kern is van het 'schandaal' (en niet 'de schande') dat in het gedicht wordt verwoord: '(is dit wat de Gekruisigde wil zeggen?/ elke dag offeren wat gegeven is/ elke dag afzien van de vergeving/ zich simpel buigen over de afgrond)'.

De nachtegaal van de Katholieke kerk is kortom niet slechts de vrucht van Pasolini’s persoonlijke omgang met het 'schandaal' van 1949 dat hem, na aangeklaagd te zijn van vermeend misbruik met pubers, naar Rome voerde en het lidmaatschap van de Communistische Partij deed verliezen, maar een beschouwing op het Christendom die de zondigheid van het lijden aan liefde centraal stelt.

Niet voor niks gebruikt de dichter in 'De passie' het werkwoord 'mugge' voor het kolken van het hemelse meer rond de Schedelberg: bij Dante staat in Inferno’s Canto V van de Goddelijke Komedie het werkwoord 'mugghia' om het loeien van een storm op zee te beschrijven in de kring waarin Paolo e Francesca, zondaars van liefdeslust, heen en weer worden gestuwd in de wervelwind van hun passie.

Pier Paolo Pasolini: De nachtegaal van de Katholieke Kerk, Huis Clos Rimburg, 2017, 96 p. ISBN 9789079020386. Vertaling van een selectie uit L’Usignolo e la Chiesa Cattolica door Yolanda Bloemen, met een nawoord van Floris Meens.

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri