Vertaald proza

BOEKEN NR. 14, DECEMBER 2016

Indiaas-Engelse literatuur (1): * Zuid-Aziatische literatuur en haar diaspora

door Kris van Zeghbroeck

Postkoloniale literatuur is een product van koloniale overheersing. De kolonisator dringt de lokale bevolking zijn taal op om het gebied naar wens te besturen. Vanuit de autochtone talen en culturen wordt de koloniale taal gaandeweg verrijkt en naar de eigenheid van de inheemse bevolking geboetseerd. Zo groeien er uit een opgelegde taal regionale varianten die in de plaats van of parallel met de oorspronkelijke talen gebezigd worden.

Na de onafhankelijkheid van een kolonie wordt in functie van de stabiliteit de koloniale taal vaak gehandhaafd, zodat het proces onomkeerbaar is. Postkoloniale literatuur slaat niet enkel op wat na de onafhankelijkheid geschreven werd, maar ook op het afzetten tegen het mens-, wereld- en cultuurbeeld van de (ex-)kolonisator. In die zin kan literatuur van voor de onafhankelijkheid ook als postkoloniaal beschouwd worden.

De postkoloniale Indiaas Engelse of Engelstalige Zuid-Aziatische literatuur vindt zijn oorsprong in de kolonisatie van het Indiase subcontinent als onderdeel van het Britse wereldrijk. Huidige staten als Bangladesh, India, Pakistan, Nepal en Sri Lanka handhaafden de koloniale bestuurstaal en bestendigden zo een Engelstalige literatuur in Zuid-Azië naast de traditionele literaturen uit de regio. De wortels van de Indiaas Engelse literatuur mogen dan sterk omlijnd zijn (zij het met het grootste epicentrum in India), de Indiaas-Engelse literatuur is dat zeker niet.

Dat komt door de diaspora; de verspreiding van Indiase arbeidskrachten en migranten over de wereldbol. Arbeiders verzeilden vroeger grotendeels in Engelstalige (ex-)kolonies in Oost- en Zuid-Afrika of de Cariben (vandaag zitten de grootste concentraties vooral in Saudi-Arabië, de Arabische Emiraten en Maleisië), vanwaar ze soms na generaties migreerden naar voornamelijk Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten. Een andere, latere stroom van migranten ging in verschillende fasen rechtstreeks van het Indiase subcontinent naar de Engelstalige westerse wereld. Tel daarbij de generaties van in het Westen geboren Zuid-Aziaten en je krijgt een idee van de omvang en verscheidenheid die de Indiaas-Engelse literatuur kan aannemen.

Bovendien is de identiteit niet eenduidig, zodat een Indiaas-Engelse auteur naast de etnische roots in het Indiase subcontinent ook deel kan uitmaken van bijvoorbeeld de Caribische én Britse (V.S. Naipaul) of de Afrikaanse én Canadese literatuur (M.G. Vassanji). Door de grote verscheidenheid aan talen en culturen in het Indiase subcontinent hebben de migranten ‘geen nationale identiteit geëxporteerd (economisch, politiek, monocultureel)’. Dat maakt voor Amitav Ghosh dat de Indiase diaspora de capaciteit heeft zich te transformeren, zij aan zij te leven met ‘complementaire verschillen’, omdat de Indiase cultuur opgebouwd is rond ‘de proliferatie van verschillen’.

Aangezien de taal van de Britse (ex-)kolonisator gebruikt werd voor literaire expressie, kleefde er voor veel critici op het Indiase subcontinent een stigma op de Indiaas-Engelse literatuur. Het werd vaak als een verwesterde, inferieure literatuur beschouwd, die niet kan tippen aan de rijkdom van de eigen niet-Engelse literatuur (India alleen al telt ruim twintig talen). Voor vele Indiase literatuurwetenschappers als Meenakshi Mukherjee is schrijven over India in het Engels in het beste geval een moedige mislukking en in het slechtste geval het verraden van de Indiase ‘werkelijkheid’.

Zogenaamde Indiase authenticiteit wordt vaak hoger aangeslagen dan de literaire kunstvorm op zich, zoals Vikram Chandra in zijn essay ‘The cult of authenticity’ uitvoerig demonstreert. Zelfs naarmate (in het spoor van het succes van auteurs in de diaspora) meer en meer in Zuid-Azië wonende auteurs in het Engels begonnen te schrijven, bleef er een belangrijke kloof. Wie voldoende Engels beheerst om de literaire paden te bewandelen, komt namelijk doorgaans uit bemiddelde kringen. Van de andere kant heeft de Engelstalige wereld niet voldoende zicht op de kwaliteiten van de traditionele hedendaagse literaturen.

Eén ding staat echter als een paal boven water: ook al is Indiaas-Engelse literatuur het product van het Britse kolonialisme, het is geen inferieure literatuur. Een taal die ooit als wapen tegen de inwoners van het Indiase subcontinent werd gebruikt, werd met succes overgenomen om literaire prikken uit te delen aan de blanke westerse literatuur. Zoals andere postkoloniale literaturen doet de Indiaas-Engelse literatuur een frisse wind waaien door het Engelstalige literaire landschap.

Opvallend daarbij zijn het aantal bekroningen die Indiaas-Engelse auteurs doorheen de jaren in de wacht sleepten. Zo hebben ze bijvoorbeeld hun stempel gedrukt op de Booker Prize, waarvan de populariteit in India verantwoordelijk lijkt voor een verschuiving van de appreciatie van de Indiaas Engelse literatuur in het subcontinent. De literatuur in de taal van de kolonisator werd lange tijd als een verwesterde, inferieure literatuur beschouwd, die niet kan tippen aan de rijkdom van de eigen, niet-Engelse literatuur. Daar lijkt sinds 2006 verandering in te komen met het onverhoopte succes van Kiran Desai’s bekroonde The Inheritance of Loss (vert. De erfenis van het verlies), waarvan heel wat piraatversies circuleerden.

Sindsdien schieten in India lokale uitgevers en literaire festivals als paddenstoelen uit de grond. Ook de grote westerse uitgeverijen vestigden zich in India om het enorme lezerspotentieel van het land te ontginnen. Meer nog, er is een groeiende tendens onder schrijvers om vanuit het Westen terug naar het subcontinent te verhuizen. Jeet Thayil, Rana Dasgupta, Tishani Doshi, Sidharta Chowdury, Ruchir Joshi en Altaf Tyrewala keerden bijvoorbeeld terug.

Tyrewala vond het onmogelijk om te schrijven als niet-residentiële auteur:
‘I don’t know how, for instance, I could write from the perspective of an imaginary butcher in a chicken shop if I wasn’t also suffering the humidity with him, suffering the noise of the ghetto like him, an yet trying, like him, to think amidst this discomfort, this cacophony…’

Tyrewala refereert daarmee naar zijn door de kritiek goed onthaalde novelle No God in Sight (vert. Geen God in zicht), waarin hij tegen de achtergrond van het bruisende Mumbai de kleine man in zijn grote verscheidenheid tekent (klasse, kaste, milieu, religie).

De Indiaas Engelse literatuur is er duidelijk in geslaagd om in ruim 80 jaar tijd uit te groeien tot een geduchte medespeler in de Engelstalige literatuur. Voor en vlak na de opsplitsing van het Indiase subcontinent in Pakistan en India, werd het terrein vnl. ingenomen door de drie grote vaderfiguren van de Idiaas-Engelse literatuur: Mulk Raj Anand, Raja Rao en vooral R.K. Narayan. Zij speelden een belangrijke rol in het versmelten van literatuur en nationalisme. Narayan ligt aan de bron van het zogenaamde Indiase realisme dat later navolging kende bij onder meer Anita Desai, Vikram Seth en Rohinton Mistry.

De aanzet tot linguïstisch experimenteren werd dan weer gegeven door G.V. Desani met zijn enige werk All about H. Hatterr (1952). Hij effende de weg om inspiratie uit de Indiase talen te putten en zo vorm te geven aan het Indiaas Engels. Zonder Desani zou Salman Rushdies werk er heel anders uitgezien hebben. En ook jongere auteurs als Arundhati Roy en Manju Kapur putten respectievelijk uit het Malayalam en Punjabi om het Engels in overeenstemming met hun Indiase identiteit te bewerken.

Thematisch blijft de ontworteling en het zoeken naar identiteit een belangrijk onderwerp in de Indiaas Engelse literatuur. Via de diaspora en de mondialisering komen de cultuurverschillen tussen Oost en West regelmatig aan bod. Een traditioneel onderwerp als de scheiding tussen India en Pakistan en de gevolgen daarvan komen onder meer in het werk van Khushwant Singh, Attia Hosain en Bapsi Sidhwa voor.

Maar naast de fictionele beschrijving van momenten uit de geschiedenis is er nood aan het herschrijven van de Indiase geschiedenis, het herscheppen van een verloren verleden. Deze thematiek vinden we onder meer bij Salman Rushdie, Amitav Ghosh, Shashi Taroor en Mukul Kesavan terug. Wie het al wazig voor de ogen wordt van de namen die hier de revu passeren, mag nog op een veelvoud rekenen om het grote aantal vertegenwoordigers van de Indiaas-Engelse literatuur te noemen. Daarbij zitten nog heel wat interessante namen als o.m. Amit Chaudhuri, Ardashir Vakil, Farrukh Dhondy, Pankaj Mishra, Bharati Mukherjee, Hanif Kureishi en Manil Suri. Wat we terugvinden in Nederlandse vertaling is slechts het topje van de ijsberg.

In vergelijking met het de output van auteurs met roots in India lijkt de Pakistaanse output wat achterop te hinken. Voor de Pakistaanse auteur Kamila Shamsie de aanleiding op de geschiedenis van de Engelstalige Pakistaanse roman (onderdeel van de Indiaas-Engelse of  Zuid-Aziatische literatuur) te overlopen in ‘Another side of the story’ (The Guardian, 14.08.2007). Baanbrekend was de anthologie A dragonfly in the sun (1997), die de Engelstalige Pakistaanse auteurs voor het eerst een gevoel van herkenning en samenhorigheid bezorgde. Sinds het nieuwe millennium worden heel wat jonge stemmen gehoord, die het palet dat ooit gedomineerd werd door Hanif Kureishi sterk uitgebreid hebben: de romans van Kamila Shamsie, Uzma Aslam Khan, Nadeem Aslam, Mohsin Hamid, Moni Mohsin, Mohommed Hanif en Roopa Farooki, en de verhalen van Aamer Hussain en Imad Rehman staan garant voor de rijk geschakeerde toekomst van de Engelstalige Pakistaanse literatuur.    

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri