Aandachtige lezing
van Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica, de nieuwe bundel van
Sasja Janssen (1968), levert een vorm van onbehagen op. Het ligt voor de
hand om een selectie gedichten te beschouwen als het landschap van een ziel.
Beelden, accenten en eigenaardigheden roepen bij de lezer dan een gevoel op dat
iets zegt over de intentie en de urgentie van de poëzie.
In een breed opgezet frame,
waarin onder meer kunstenaars, dichters, minnaars, kleding, cosmetica, moeilijke
woorden en citaten uit het Middelnederlands een rol spelen, neemt de dichteres
een prominente plaats in. Dat kan natuurlijk, maar dan moet dit vertoon wel losgezongen
zijn van ‘zichzelf’. Dan pas kan de dichter een spel spelen met bijvoorbeeld ijdelheid
en oprecht spottend in de spiegel kijken. Janssens bundel ademt echter geen
bevrijdende ironie, maar veeleer pedanterie.
Uit de nogal warrige tekst op de
achterflap van Mijn vader zegt… kun
je iets opmaken over een zoektocht naar het wezenlijke bestanddeel van ‘het
heden’. Aan het eind van de bundel, in het gedicht aangehoorde tijd,
wordt hier iets definitiefs over gezegd:
‘[…] werden und vergehen
twee werkwoorden
uitbundig genoeg om van te leven […]’
Tussen die twee werkwoorden kun
je de onvoltooid tegenwoordige tijd ervaren. Door op andere plaatsen het ‘nu’ met
van alles en nog wat te verbinden, ontstaat echter het effect van
gekunsteldheid. Zo wordt in ‘het heden is een gramarijn’ een begrip uit een leerdicht
van Jan van Boendale (1279 - ca.1350) in stelling gebracht. In een door Janssen
aangehaald fragment formuleert Van Boendale de kwaliteiten waarover een ‘dichter’
moet beschikken:
‘Hoe dichters dichten sullen ende wat si hantieren sullen
Drie
pointen horen toe
Elken dichtre, ende segghe u hoe:
Hi
moet sijn een gramarijn,
Warachtich moet hi ooc sijn,
Eersaem van levene mede:
So mach hi houden dichters stede.’
Los van de
fouten die Janssen maakt bij het overnemen van de Middelnederlandse tekst --
zelfs de achternaam van de dichter/moralist wordt verkeerd gespeld -- is haar
gebruik van ‘gramarijn’ volkomen uit de lucht gegrepen. Het betekent ‘iemand
die taalvaardig is’. Janssen noemt dit specifieke leerdicht de oudste poëtica
in het Nederlands. Ze gaat hiermee voorbij aan de betekenis van ‘dichten’ in de
middeleeuwen. Het was een algemene benaming voor stellen/schrijven. ‘Warachtich’
kunnen we Janssens zoekende vergelijkingen niet noemen. Het is dan ook niet
eenvoudig om een gedicht te vinden dat de dikdoenerij een beetje relativeert.
‘derde spinsel
soms hebben we
een filosoof nodig voor onze woorden en dingen
soms een psychiater
om te weten dat we menselijk zijn, een kosmoloog
die ons opgeilt
met zijn verstrekkende kennis, te wijd
om na te vertellen, een
priester die seks tussen God en materie
stelt, waardoor we ons
kunnen vermeerderen, soms een moeder
of vader voor duiding van een
wereld van taxonomie
maar als ik op het mosveld sta
in de ommuurde tuin met in
elkaar gekrulde varens
op een vroege maartse dag, dan heb ik zo veel
nodig
dat ik te pletter word gedrukt door de neergestorte hemel’
Deze bundel biedt
te weinig poëzie en te veel pose.
Sasja Janssen: Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica,
Querido, Amsterdam 2024, 69 p. ISBN 9789021487847. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan